Wat is de betekenis van Pingel?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pingel

1) (1926) (voetb.) strafschop. Syn.: pennel*; pineut*. • Vijf-zesmaal ingezet belet opeenhooping voor doel succes. Als eindelijk Ban Lip het terrein heeft gezuiverd begint onmiddellijk een pingel-partij. (Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 04/10/1926) • Nederland is weer aanstonds in den aanval een hoekschop van Nederland l...

2024-04-28
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Pingel

Pingel - strafschop. Syn.: pineut.

2024-04-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Pingel

eetbaar zaad van pijnbomen

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pingel

m. (-s), (Zuidn.) dunne reep of lijn, een touw van ongeveer een vinger dik.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pingel

v. pingelen, pingels (Lat. nux pinea: kernen van de pijnappel, het eetbare zaad van pinus pinea en andere pijnboomsoorten; Z.-N. lang touw, een vinger dik).

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pingel

('pingəl) v. (-en, -s) [Lat. (mix) pinea] pijnboomnoot, amandelachtige zoete noot van sommige pijnbomen.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pingel

v./m. (—s), eetbaar zaad van sommige pijnboomsoorten.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pingel

Pingel v. (-en), de zoete noot van eene in Zuid-Europa voorkomende soort van pijnboom (pinus pinea), die in smaak en grootte op een amandel gelijkt.