Wat is de betekenis van Peuteren?

2024-04-28
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Peuteren

Peuteren - studeren. Syn.: blokken, hengsten, pezen, vossen, poeren. Eng. to bone, to crack the hooks, to dig, to hit the hooks. Fr. bûcher, potasser, piocher, chiader, marner, creuser. Du. Bildung melken, büffeln, ochsen, eseln, schanzen.

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

peuteren

peuteren - regelmatig werkwoord uitspraak: peu-te-ren 1. met je vingers of iets anders ergens in wroeten ♢ hij zat natuurlijk weer in zijn neus te peuteren Regelmatig werkwoord: peu-te-ren ik peuter ...

2024-04-28
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

peuteren

(peuterde, heeft gepeuterd), (ook.) opzettelijk langzaam eten, teuten. - Etym.: AN p. heeft geheel andere bet., echter AN peuzelen = o.m. (langzaam en) met smaak eten. Syn. peteren.

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Peuteren

v., poatterje, poarje, poanne, puonne, plûzje, fimelje; ergens aan —, earne oan om tize, tiizje, tiezje.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Peuteren

(peuterde, heeft gepeuterd), 1. met de vinger of een spits voorwerp wroeten, insteken om iets uit te halen: in de neus peuteren; in de tanden peuteren; een band uit de knoop peuteren; aan iets peuteren, er aan doende zijn met de vingers of kleine werktuigen; 2. knutselen, knoeien, allerlei verbeteringen aan iets aanbreng...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

peuteren

peuterde, h. gepeuterd (1 met de vinger of met een puntig voorwerp wroeten; ook in ’t alg. futselen, wroeten, morrelen; 2 aan iets knutselen, er allerlei kleine verbeteringen aanbrengen; ook: prutsen, zonder veel uit te richten aan iets arbeiden; fijn en geestdodend werk verrichten): 1 in de neus peuteren, pulken; 2 ik zit de hele dag te peut...

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

peuteren

(‘peutərən) (peuterde, heeft gepeuterd) [msch. ~ poten, (in de grond) steken] 1. steken, wroeten : met zijn vinger in de neus, in de tanden-. 2. futselen, morrelen : wat zit die jongen daar te -? aan iets -, ook Fig. roeren, tornen. 3. kleine verbeteringen toebrengen : aan een tijdschriftartikel zitten -, 4.nutteloos bezig zijn : hij kan ni...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

peuteren

(peuterde, heeft gepeuterd), 1. met de vinger of een spits voorwerp wroeten, herhaaldelijk steken in, vooral om iets eruit te halen: in zijn neus peuteren; futselen, morrelen om iets gedaan te krijgen: een band uit de knoop peuteren; aan iets peuteren, met de vingers of kleine werktuigen; 2. knutselen, prutsen, allerlei verbeteringen aan iets aanb...