pa'thos (patos)
[→Gr., hartstocht; lijden], o., 1.(vero.) sterke gemoedsaandoening; thans meestal: het aandoenlijke in het gesproken of geschreven woord, in muziek of andere kunstuiting: de kunstwerken uit de baroktijd kenmerken zich door een nadrukkelijk -; 2. hoogdravendheid; gezwollenheid, ook in de verbinding vals -.