patos
(pa:tos) o. [Gr. pathos, smart, aandoening] 1. Algm. vuur, bezieling, hartstochtelijkheid: een vals -. 2. Inz. hoogdravendheid, gezwollenheid: met spreken.
Jozef Verschueren (1930)
(pa:tos) o. [Gr. pathos, smart, aandoening] 1. Algm. vuur, bezieling, hartstochtelijkheid: een vals -. 2. Inz. hoogdravendheid, gezwollenheid: met spreken.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.