papzak
(1850) (scheldw.) dik, zwaar persoon. Vandaar ook: iemand met weinig energie, een sul*. Eigenlijk: iemand die veel pap eet. Ook in het Duits: Pappsack. • We slingerden malkaar menu's naar het hoofd en scholden zeer welluidend voor ‘beetenvreter’ en ‘papzak’, dichterlijke dingen in dit armoeland waar men sedert driehonde...