Paar, paar
1. Paar: (bijeenhorend) paar; ein Paar Schuhe, een paar schoenen; zu Paar en treiben, klein krijgen, bedwingen. 2. paar: paar, enige; ein paar lage, een paar dagen; paar oder unpaar, even of oneven; paare Zahlen, even getallen.
Dr. H. W. J. Kroes (1951)
1. Paar: (bijeenhorend) paar; ein Paar Schuhe, een paar schoenen; zu Paar en treiben, klein krijgen, bedwingen. 2. paar: paar, enige; ein paar lage, een paar dagen; paar oder unpaar, even of oneven; paare Zahlen, even getallen.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: