Wat is de betekenis van Paar, paar?

2024-04-27
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Paar, paar

1. Paar: (bijeenhorend) paar; ein Paar Schuhe, een paar schoenen; zu Paar en treiben, klein krijgen, bedwingen. 2. paar: paar, enige; ein paar lage, een paar dagen; paar oder unpaar, even of oneven; paare Zahlen, even getallen.