Oprekenen
I. OPREKENEN (rekende op, heeft opgerekend), (niet alg.) samenrekenen, optellen: reken eens op, wat dat partijtje mij gekost heeft; — de boekjes oprekenen, optellen het bedrag dat de leverancier, de arbeider te goed heeft. II. OPREKENEN (rekende op, heeft opgerekend), (van vuur) het van onder de as te voorschijn halen.