Wat is de betekenis van opgeven?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opgeven

opgeven - onregelmatig werkwoord uitspraak: op-ge-ven 1. het noemen ♢ wilt u uw naam en adres opgeven? 2. ermee ophouden ♢ na twee keer proberen gaf hij het spel al op ...

2024-04-27
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

opgeven

opgeven: 'opgeven staat niet in mijn woordenboek': nooit willen opgeven, altijd willen doorgaan tot de finish.

2024-04-27
Golfsportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

opgeven

o v ww; gaf op; h. opgegeven) - zich gewonnen geven. (een hole of een ronde) niet uitspelen. • Een speler mag de volgende slag of een hole of een partij opgeven op elk moment vóór het uitspelen van de hole of van de partij. (WATSH)

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

opgeven

(gaf op, opgegeven) in België ook: geld bijpassen, bijbetalen, souffleren, voorzeggen op het toneel.

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

opgeven

1. (Geld) bijgeven, bijpassen, bijbetalen (bij het ruilen). 2. (Iem. iets) ingeven, voorzeggen, inblazen.

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opgeven

v., opjaen; het —, bilies, kamp, keap, krimp jaen, it sitte, slûpe litte, jins ein slûpe litte, it oerjaen; een plan —, earne ôfsjen; hoog van iets —, eat útmjitte; fluimen —, guod opjaen, (út)rachelje; vocht(van vloer of muur) ú...

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opgeven

(gaf op, heeft opgegeven), 1. in de hoogte geven, aanreiken: stenen, planken, hooi opgeven; — op de schouder geven: kun je mij die zak even opgeven? — (zegsw.) hij moet altijd de laatste man de zak opgeven, hij is altijd de laatste die uit de herberg enz. vertrekt; — de schommel in beweging brengen: Dolf en...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opgeven

gaf op, h. opgegeven (1 in de hoogte geven, aanreiken; ook: afgeven; 2 spuwen, braken; 3 gelasten te doen; een taak opleggen; 4 verliezen; in.: de steek laten; hopeloos verklaren, niet meer kunnen; 5 vermelden, zeggen; 6 Z.-N. ingeven; fig. voorzeggen; 7 Z.-N. op de koop toe geven): 1. een zak graan opgeven; hooi met een riek opgeven; geef op, wat...