Wat is de betekenis van onvoorbereid?

2024-11-14
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-11-14
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onvoorbereid

onvoorbereid - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet voorbereid Woordherkomst Afgeleid van voorbereid (voltooid deelwoord van het werkwoord voorbereiden) met het voorvoegsel on- Antoniemen voorbereid

2024-11-14
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-11-14
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onvoorbereid

bn. bw., niet voorbereid: de gebeurtenis van heden heeft ons onvoorbereid getroffen; — zonder voorbereiding: grote redenaars spreken zelden onvoorbereid.

2024-11-14
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onvoorbereid

bn., bw. (niet voorbereid): hij deed geheel onvoorbereid dat examen; Van der Palm sprak zelden onvoorbereid; onvoorbereid als hij was.

2024-11-14
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onvoorbereid

(on'vo:rbəreit) bn. en bw. zonder voorbereiding : die gebeurtenis heeft hem getroffen.

2024-11-14
Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Onvoorbereid

Adjectief: onvoorbereid, onbereid, ongereed, geïmproviseerd, uit de mouw geschud, stelselloos, onstelselmatig, onregelmatig. Werkwoord: in het ongerede zijn, aangebrand en nog niet gaar zijn, er nog niet zijn, de reis niet halen, onbeslagen op het ijs komen, met de klompen op het ijs komen, in iets vallen als een koe in een sloo...

2024-11-14
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onvoorbereid

bn. bw. niet voorbereid : de gebeurtenis van heden heeft ons onvoorbereid getroffen.