Wat is de betekenis van onvolmaaktheid?

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onvolmaaktheid

onvolmaaktheid - Zelfstandignaamwoord 1. het niet zonder gebreken zijn Woordherkomst afgeleid van onvolmaakt met het achtervoegsel -heid Antoniemen volmaaktheid

2024-04-29
Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

ONVOLMAAKTHEID

Hoewel men over onvolmaaktheid in zedelijke zin kan spreken bij ieder ontbreken van de volheid aan zedelijk goed, bedoelt men met deze term feitelijk ofwel de kleine tekortkomingen die, hoewel eigenlijk dagelijkse zonde, toch niet schuldig zijn omdat zij voortkomen uit onschuldige onnadenkendheid of onwetendheid, ofwel het bewust nalaten van het be...

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onvolmaaktheid

v., 1. het niet-volmaakt-zijn : de onvolmaaktheid der zwakke menselijke natuur; 2. (...heden), (zedelijk) gebrek.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onvolmaaktheid

v.: de onvolmaaktheid van het schepsel.

2024-04-29
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Onvolmaaktheid

In zedelijken zin wijst op een gemis aan de volheid van het zedelijk goed, zonder dat men nochtans van zonde mag spreken. In zuiver negatieven zin kan men bij ieder ontbreken eener hoogere volmaaktheid van o. spreken. Positieve o. echter zegt een derven van vereischte volmaaktheid. Men kan hieronder rekenen die vele kleinere fouten en tekortkominge...

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onvolmaaktheid

v. (...heden) 1. Eig. het onvolmaakt zijn. 2. Metn. kleine niet vrijwillige overtreding van de wet Gods, of vrijwillig werk of verzuim in strijd met een raad: een onvrijwillige opwelling van gramschap is een -.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onvolmaaktheid

v. (-en), gebrek, tekortkoming.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onvolmaaktheid

v. het niet volmaakt zijn : de onvolmaaktheid der zwakke menschelijke natuur; (mv. ...heden), zedelijk gebrek.