Onvermogend
adj., ûnbigoede, -bigoedige.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. niet in staat tot iets: laster is door u te baat genomen, waar u blijkt dat overreding onvermogend is; 2. geheel onbemiddeld, arm: een weldoener der armen, een helper van onvermogende vrienden ; — school voor onvermogenden, waar weinig of geen schoolgeld wordt geheven; armenschool.
M. J. Koenen's (1937)
1 bn. (1 het vermogen, de kracht missende; 2 arm, onbemiddeld): 1 Alva was onvermogend de opstand te bedwingen; 2 onvermogende vluchtelingen; 2 onvermogende, m. en v. onvermogenden: scholen voor min- en onvermogenden, waar geen of weinig schoolgeld wordt geheven.
Jozef Verschueren (1930)
(onvər'mo:gənt) bn. (-er, -st) 1. niet in staat : tot het genieten van schoonheid -. 2. onbemiddeld : een vreemdeling. Syn. → arm.
Dr. L. Brouwers (1928)
Adjectief: onvermogend, niet in staat tot, machteloos, onmachtig. Werkwoord: wat kort van hand zijn, fnuikend werken, zijn armen zijn te kort, het niet voor het zeggen hebben, (er) niets (in) te zeggen hebben, zoveel te zeggen hebben als een jongen die een halfvat thuisbrengt, niets dan lege briefjes in te brengen hebben, zijn presti...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-er, -st), 1. niet in staat tot iets; 2. geheel onbemiddeld, arm: een helper van onvermogende vrienden.
J.H. van Dale (1898)
bn. (-er, -st), niet in staat tot iets : laster is door u te baat genomen, waar u blijkt dat overreding onvermogend is; geheel onbemiddeld, arm: een weldoener der armen, een helper van onvermogende vrienden; — school voor onvermogenden, waar weinig of geen schoolgeld wordt. geheven, armenschool. ONVERMOGENDHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: