onguur
onguur - Bijvoeglijk naamwoord 1. louche 2. verdacht ♢ Hij is een onguur type. Woordherkomst Afgeleid van guur met het voorvoegsel on-
Nederlandstalige WikiWoordenboek
onguur - Bijvoeglijk naamwoord 1. louche 2. verdacht ♢ Hij is een onguur type. Woordherkomst Afgeleid van guur met het voorvoegsel on-
De Oosthoek is een Nederlandse encyclopedie die in verschillende uitvoeringen is verschenen
Nederlands woordenboek (7e druk)
bn., 1. akelig, schrikwekkend: de ongure kop van Jormungandr. 2. onaantrekkelijk, ruw, gemeen: ongure straattaal; onguur volk. 3. (van het weer enz., thans w. g.) ruw, bar: de stormen van d’ongure winterdag.
T. Pluim - 1921
heeft met ons guur niets te maken; het staat voor ’t Middelned. ongehuur, ongehier, waarin gehuur of gehier (verg. duur en dier): liefelijk, aangenaam beteekent.
Woorden en uitdrukkingen verklaard
ook ongier, vroeger ongehuur en ongehier, akelig, afschrikwekkend, ongezellig enz.; met on afgeleid van het in het mnl. voorkomende gehure, gehiere = liefelijk ; in ’t hgd. nog in Ungeheuer = monster, gedrocht. Cats 2, 435 a: „Onguur en ysselyk schreeuwen”; 2, 541 a: „Onguur . . . gelijck de wilde dieren”; 2, 78a: &bdq...
De vreemde woorden, verklarend woordenboek door Fokko Bos.
onguur - onaangenaam, ruw (van het weder); stuursch.
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
bn. akelig, schrikwekkend : de ongure kop van Jormungandur; onaantrekkelijk, ruw, gemeen : ongure straattaal!; — (van het weer enz.) guur: de stormen van d’ongure winterdag. ONGUURHEID, v. (...heden).
Gerelateerde zoekopdrachten