Wat is de betekenis van Ongezeglijk?

2024-04-28
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

ongezeglijk

niet inschikkelijk; ongehoorzaam. niet gezeglijk; niet geneigd zich iets te laten gezeggen; niet geneigd het advies of het bevel van iemand op te volgen; niet inschikkelijk; niet volgzaam; ongehoorzaam. Voorbeelden: Als kind was ik vaak ongezeglijk en dan zei ze tegen m'n moeder: "Hij hoort je wel, maar hij telt je niet.&qu...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ongezeglijk

adj., dou-, dof-, stiifhûdich wreed op ’e team(e); — zijn, ne(a)t om sizzen jaen.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ongezeglijk

bn., zich niet latende gezeggen, ongehoorzaam, weerbarstig, inz. van kinderen.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ongezeglijk

bn. (ongehoorzaam inz. van kinderen): die knaap is erg ongezeglijk.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ongezeglijk

(ongə'zechlək) bn. en bw. (-er, -st) zich niet latende gezeggen, ongehoorzaam, koppig : -e kinderen, ezels.

2024-04-28
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ongezeglijk

bn. zich niet laten gezeggen, ongehoorzaam inz. van kinderen: de wildste en ongezeglijkste dieren; het verkeerd begrip dat verstandige kinderen ongezeglijker zijn dan minverstandigen. ONGEZEGLIJKHEID, v.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)