Wat is de betekenis van onbevoegdheid?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

2025-07-17
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

onbevoegdheid

het onbevoegd zijn. het onbevoegdheid zijn; het niet bevoegd zijn tot iets; het niet hebben van de bevoegdheid om iets te doen. Voorbeelden: Het gezamenlijk gezag eindigt: als het kind meerderjarig wordt [...]; indien een ouder of de niet-ouder onbevoegd is geworden tot het gezag, bijvoorbeeld door ondercuratelestelling. De andere ou...

2025-07-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onbevoegdheid

onbevoegdheid - Zelfstandignaamwoord 1. het niet bevoegd zijn Onbevoegdheid tot gezag. Woordherkomst Afleiding van onbevoegd met het achtervoegsel -heid

2025-07-17
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Onbevoegdheid

Onbevoegdheid, - zie BEKWAAMHEID.

2025-07-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onbevoegdheid

v., het niet hebben van een bevoegdheid, beschikkingsbevoegdheid of rechtsbevoegdheid. →handelingsbekwaamheid.

2025-07-17
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Onbevoegdheid

gemis van bevoegdheid op grond van onvoldoende kennis van zaken; in rechten de toestand van dengene, die volgens de wet van de uitoefening van een of ander recht is uitgesloten.

2025-07-17
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Onbevoegdheid

Onbevoegdheid is in regten de toestand van hen, die volgens de wet uitgesloten zijn van een zeker regt. Men heeft staatkundige en burgerlijke, algemeene en betrekkelijke onbevoegdheid. Algemeene staatkundige onbevoegdheid bestaat volgens onze grondwet in Nederland niet. Wie aan de door de wet gestelde vereischten voldoet, kan als Nederlander alle b...

2025-07-17
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)