Wat is de betekenis van onbelangrijk?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onbelangrijk

onbelangrijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet van belang Daarmee was zijn bijdrage alleen maar onbelangrijker geworden. Woordherkomst Afgeleid van belangrijk met het voorvoegsel on- Synoniemen onbeduidend

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onbelangrijk

onbelangrijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-be-lang-rijk 1. niet belangrijk ♢ hij is een onbelangrijke speler in dit toneelstuk Bijvoeglijk naamwoord: on-be-lang-rijk ... is onbelangrijker dan ... ...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onbelangrijk

adj., ûnbilangryk; een -e boodschap, in stûrtsk boadskip; drukte om -e zaken, stûrtske drokte.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onbelangrijk

bn. bw. (-er, -st), 1. niet belangrijk, onbeduidend, onbetekenend: een zeer onbelangrijk persoontje; allerlei onbelangrijke zaken; — niet onbelangrijk, niet van belang ontbloot: een niet onbelangrijk bezwaar; vrij aanzienlijk: hij bezit een niet onbelangrijk vermogen; 2. bw., in een niet belangrijke mate, bijna uitsluitend met d...

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onbelangrijk

(onbə'langrijk) 1. bn. en bw. (-er, -st) onbetekenend, onbeduidend: een persoontje 2. bw. weinig: uitgebreid.

2024-04-27
Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Onbelangrijk

Adjectief: onbelangrijk, ongewichtig, onaanzienlijk, van weinig (geen) belang, van alle belang ontbloot, onbetekenend, onbeduidend, de moeite niet waard, nietsbetekenend, nietszeggend, nietsbeduidend, niet sprekenswaard, van de koude grond, nietswaardig, van nul en gener waarde, ondergeschikt, minderwaardig, onbenullig, bijkomstig, gesubordi...

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onbelangrijk

bn. bw. (-er, -st), niet belangrijk, onbeduidend, onbeteekenend; een zeer onbelangrijk persoontje; hij babbelde zenuwachtig haastig over allerlei onbelangrijke zaken; — niet onbelangrijk, , nogal belangrijk niet van belang ontbloot: een niet onbelangrijk bezwaar; — (van zaken die naar geldswaarde geschat worden) niet onbelangrijk, vrij...