Omkomen
(kwam om, is omgekomen), 1. om iets heen komen, langs de omtrek van iets naderen: hij zag hem juist de hoek omkomen; 2. (veroud.) van middelen: toereiken, voldoende zijn; 3. verstrijken, ten einde komen, van een tijdruimte die iem. lang valt: twee uren wachten! hoe komt die tijd nog om! 4. om het leven komen, het leven verlieze...