Wat is de betekenis van oets?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

oets

(1993) (Den Bosch) dwaas, onnozel persoon. Vgl. oetlul*. • (Lex Reelick, Cor Swanenberg, drs. Erwin Verzandvoort & Michel Wouters: Bosch woordenboek. 1993)

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

oets

oets - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oetsen ♢ Ik oets 2. gebiedende wijs van oetsen oets! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oetsen oets je?

2024-04-29
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

oets

(zn) boomwagen (mallejan) WB.

2024-04-29
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

oets

oets - Getrokken tweewielig voertuig voor het vervoer van pas gevelde bomen en andere lange voorwerpen. Het heeft bovenmaats grote wielen.

2024-04-29
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Oets

Pieter; ged. Amsterdam 8 mei 1720, begr. Amsterdam 20 maart 1780. Werkzaam in Zeeland, Rotterdam en Amsterdam (1766-1790). Kunsthandelaar, tevens portretschilder, tekende meestal crayonportretten; heeft ook gegraveerd.AMSTERDAM -Rijksmuseum: portret van een raadspensionaris (ovaal), RAALTE -Huize Schoonheden: enige familieportretten. Imm...

2024-04-29
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Oets

fopperij, bedrog; dat is een grote oets; in het Jiddisch gevormd van oetsen.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oets

m. (-en), mallejan.