Wat is de betekenis van nurks?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nurks

nurks - Bijvoeglijk naamwoord 1. van een mens en dan vooral van een man: hautain, hatelijk, beledigend en dus onaangenaam Nurks, opstandig en onbegrepen. Met zijn sublieme linkerbeen gold Piet Keizer (14 juni 1943) als geniaal. Hij won veel maar toch fonkelde hij nooit als wereldster. De linksbuiten schitte...

2024-04-27
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Nurks

onvriendelijk; knorrig mens

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

nurks

nukkerig, nors, knorrig.

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nurks

adj. & adv., brimstich, bunich, noartich; — persoon, lymstank, stiselkop.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nurks

I. bn. (-er, meest —), knorrig, onaangenaam, hatelijk: een nurks mens; II. zn. m., nurks mens.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nurks

bn.; nurkser, meest nurks (vol grillen, knorrig, nors; onaangenaam-hatelijk).

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

nurks

I. bn. (-er, meest nurks), knorrig, onaangenaam, hatelijk: een nurks mens; II. zn. m. (-en), brompot.

2024-04-27
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Nurks

grommig, grillig, onaangenaam mensch (naar Rodbertus Nurks, in Hildebrand’s stuk „Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout” in de Camera Obscura).