Nurk, nurks
iemand die voortdurend knort; brompot. Soms ook voor een wreedaard. ... en ge zoudt wel een Nurks moeten zijn, om ze weg te jagen. (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15/09/1913) Uw ervaringen hebben u dus niet tot een Nurks gemaakt? (Jan Mens, De kleine waarheid (1967)