Nātūrālis
1. tot de geboorte behorende, geslachts-, subst., naturalia, ĭum, n. geslachtsdelen, Iust. | in ‘t bijz., door de geboorte geworden, eigen, pater, Cic. 2. tot de natuur behorende, langs de weg van de natuur ontstaan, natuurlijk, natuur-, moles, Caes., vand. = door de natuur geschonken, natuurlijk, aangeboren, motus,...