Wat is de betekenis van narrig?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

narrig

(19e eeuw) (inf.) knorrig, lastig, onredelijk. (stud.) zielig; triest. • narrîg = verdrietig, knorrig, slecht gemutst, in eene kwade luim zijn; narb ksen = pruttelk nd = knorrepot, brombeer; narrîg en neutêlg, tautol. Vergelijking: narrîg as ”n swien. Dr. narsch, bijvorm van: norsch; Zaansch. narrig = altijd geree...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

narrig

narrig - Bijvoeglijk naamwoord 1. in een vervelende stemming zijn De narrige oude man wilde niets geven aan de collectant. Woordherkomst afleiding van narren met het achtervoegsel -ig Synoniemen gemelijk, knorrig, boos, vervelend

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Narrig

bn. (-er, -st), gemelijk, knorrig, lastig; (gew.) een narrig kind, altijd gereed om te huilen.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

narrig

bn., bw. (gemelijk, knorrig, verdrietig, iezegrimmig): een narrige ouwe.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

narrig

('narrəch) bn. en bw. (-er, -st) gemelijk, knorrig, lastig: iemand met, van slecht humeur is -; een oudje.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

narrig

bn. (-er, -st), gemelijk, knorrig.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Narrig

bn. (-er, -st), gemelijk, knorrig; lastig, niet toeschietelijk; — (gew.) een narrig kind, altijd gereed om te huilen. NARRIGHEID, v. (...heden).

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)