Wat is de betekenis van narigheid?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

narigheid

narigheid - Zelfstandignaamwoord 1. ellende, verdriet, penarie, troosteloosheid, sores, malheur, pijn, rottigheid. Hij vertelt Job niet waarom hem de narigheid is overkomen. Woordherkomst afgeleid van narig met het achtervoegsel -heid Verwante begrippen armoe, ellende, misè...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

narigheid

narigheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: na-rig-heid 1. akelige toestand ♢ ze hebben de laatste tijd veel narigheid meegemaakt Zelfstandig naamwoord: na-rig-heid de narigheid de nari...

2024-04-26
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

narigheid

zie slingerschijt.

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

narigheid

dronkerigheid, aakligheid; benarde toestand; naarheid.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Narigheid

s., lêst (it), ûngemak (it), swierrichheit.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Narigheid

v. (...heden), 1. naarheid, misère: een mens hoort tegenwoordig niets dan narigheid; in de narigheid zitten; 2. naar persoon.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

narigheid

v. narigheden (naarheid inz. in toepassing op allerlei wederwaardigheden: treurigheid; ook: naar persoon): stuk na!

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

narigheid

('na:rəcheit) v. (...heden) naarheid.