moeders
1) (1979) (inf.) moeder. Ook als aanspreekvorm tegen een oudere vrouw; in zeemanstaal: echtgenote: 'Ik ga naar moeders.' • Je wilde ‘moeders’ kunnen zien als ze theeschonk. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979) • 'Koffie, moeders.' (Marjan Berk: De dag dat de mayonaise mislukte. 1983) • Leuk met je vriendin hier op...