Wat is de betekenis van Mētĭor?

2025-07-17
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Mētĭor

mensus sum (4); 1. eig., meten, afmeten, agrum; Cic., nummos (met een schepel), Hor., pedes syllabis, naar syllaben, Cic., metior annum, ik meet het jaar af, d. i. ik verdeel het in maanden, Ov.; part. perf. pass., mensa spalia, Cic. | praegn., toemeten, -delen, frumentum exercitui, Cic.; poët., (een a...

Gerelateerde zoekopdrachten