Manquer
I. missen; laten voorbijgaan; verzuimen, overslaan, mislopen; niet raken; niet aantreffen; manquer le train, de trein missen; je ne le manquerai pas, ik zal hem wel krijgen; la manquer belle, de gelegenheid laten voorbijgaan; II. mislukken; misgaan; afspringen; ontbreken; wegzinken [onder de voeten]; een fout begaan; ketsen, weigeren; mankeren, nal...