Wat is de betekenis van Manhaft?

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

manhaft

('manhaft), manhaftig ('haftəch) bn. en bw. (-er, -st) zich als een man gedragend, dapper: een -e kerel, daad; strijden.

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Manhaft

MANHAFT, MANHAFTIG, bn. bw. (-er, -st), MANHAFTIGLIJK, bw. dapper, koen, moedig: eene manhaftige daad; zich manhaftig gedragen; — parmantig: een manhaftig kereltje. MANHAFTIGHEID, v. dapperheid, moed.

2025-07-16
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Manhaft

Manhaft, *-IG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. dapper, moedig. *-IGHEID, v. gmv. dapperheid, moed.