Mandegoed
o. (-eren), (gew.) mandelig goed, gemeenschappelijk bezit.
J.H. van Dale (1898)
MANDEGOED, o. (-eren), (gew.) mandeelig goed, gemeenschappelijk bezit, MANDEL, m. (-s), (Zuidn.) graanhoop van 10 tot 16 schooven.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: