Wat is de betekenis van Mande?

2024-10-04
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

mande

mande - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van mannen ♢Ik mande ♢Jij mande ♢Hij, zij, het mande

2024-10-04
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

Mande

Mande - Te gebruiken om werken te beschrijven van de gelijknamige Afrikaanse etnische groep die leeft in de landen Mali, Burkina Faso, Ivoorkust, Guinee, Sierra Leone, Gambia, Liberia, Guinee-Bissau en Senegal.

2024-10-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Mande

v., (gew.) gemeenschap, gemeenschappelijk bezit: met iem. in de mande doen, voor gemeenschappelijke rekening handelen; met iem. uit de mande wezen, geen vrienden meer zijn; 't in de mande gooien, trouwen.

2024-10-04
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Mande

Mande of Mandingo, de taal van een belangrijke Negerbevolking van ong. 2½ millioen zielen, in het hartje van \V. Soedan, die vooral door den steun van het Fransche gouvernement voortdurend verder uitgroeit tot de groote verkeerstaal van dit gebied. Thans kennen reeds 2 millioen Negers het M. als hulptaal. Wils

2024-10-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

mande

I ('mandə) v. Gew. gemeenschap, gemeenschappelijk bezit, vooral in uitdrukkingen : iets in de gooien, in gemeenschap brengen; in de doen, voor gezamenlijke rekening handelen; met iemand uit de wezen, geen vrienden meer zijn. II ('mãdə) voorstad ten O. van Parijs.

2024-10-04
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Mande

Mande - dikwijls ten onrechte Mandingo genoemd, een West-Soedaneesche volkerengroep, tevens taalfamilie in Opper-Guinea, waartoe behalve de Mande in engeren zin ook de Bambara aan den bovenloop van Senegal en Niger, de Soesoe in de Rivière du Sud en de Wey in Liberia behooren. De M. tellen ettelijke millioenen en hebben een belangrijke rol gespeeld...

2024-10-04
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Mande

MANDE, v. (gew.) mand; — (fig.) gemeenschap, gemeenschappelijk bezit: met iem. in de mande doen, voor gemeenschappelijke rekening handelen; met iem. uit de mande wezen, geen vrienden meer zijn; yt in de mande gooien, trouwen.