Wat is de betekenis van mand?

1) (19e eeuw) (sch.) (vaak verkleinvorm) bed. 'Naar z'n mandje gaan.' Oorspr. sloeg dit op de honden- of kattenmand. Syn.: kooi*, koffer*, mergpijp*, pijp*, tram*. • Gisteravond lag ik om tien uur in mijn mandje. (Cissy van Marxveldt: De H.B.S. tijd van Joop ter Heul. 1919) • Vlug naar je mandje, Grompie. (E. Belinfante-Belinfante: Mies...

Zuid-Nederlandse naam. Verkorting van Amand of Armand.

mand - Zelfstandignaamwoord 1. (gereedschap) een bak gemaakt van gevlochten rotan of tenen voorzien van een handvat ♢ Ze moest de spullen in een mand doen. Woordherkomst Afkomstig van het Middelnederlandse mande.

mand - zelfstandig naamwoord 1. bak van gevlochten riet of draad ♢er werd een mand met fruit bezorgd 1. hij valt door de mand [moet tenslotte bekennen wat hij gedaan heeft] 2. d...

Volgens de opvatting van psychoanalytici is de mand een symbool van het vrouwelijke geslacht, dat in dromen van mannen op te weinig bevrediging duidt, omdat er te veel lucht komt bij hetgeen men erin stopt. Vaak is de mand een obstakel. En degene die in een droom een mand ontvangt, zal een blauwtje lopen, dus zal nooit het doel van z’n verlan...

mand - Houders van samengevlochten, meest flexibel materiaal.

v./m. (-en), 4. samenhangend geheel van voorstellen of iets dergelijks; m.n. elk van de vier gedeelten waaruit de Slotakte van Helsinki bestaat © ; 5. (internationaal geldverkeer) samenhangende groep valuta’s, o.a. gebruikt als uitgangspunt voor de waardebepaling van Speciale Trekkingsrechten en enkele Europese rekeneenheden ( → Eur...

m Zuid-Ndl. naam. Verkorting van Amand of Armand.

s., koer, pl. kuorren.