mak
(1913) (stud.) goedaardig. • Makke prof: goedaardig professor. Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
Geschreven door Marc De Coster. Uitgegeven op Ensie in 2020.
(1913) (stud.) goedaardig. • Makke prof: goedaardig professor. Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
Nederlandstalige WikiWoordenboek
mak - Bijvoeglijk naamwoord 1. gedwee, tam, niet wild ♢ Het makke dier kon door iedereen met de hand meegevoerd worden. Verwante begrippen gedwee, tam, volgzaam
Nederlands woordenboek voor onderwijs
mak - bijvoeglijk naamwoord 1. gewend aan mensen ♢het konijn van Arend is mak 1. zo mak als een schaap/lammetje [erg mak] 2. er gaan veel makke (tamme) schapen in een hok...
CBG|Familienamen
Familienaam die teruggaat op een roepnaam: een patroniem. Mak(ke) is een roepnaam die ontstaan is uit een Germaanse naam met het bestanddeel Mark-, zoals Markward of Markolf. Eventueel kan sprake zijn van een metroniem als de vrouwennaam Mak uit Machteld de oorsprong is.
De Oosthoek is een Nederlandse encyclopedie die in verschillende uitvoeringen is verschenen
bn. en bw. (-ker, -st), 1. getemd, niet wild; gedwee, handelbaar: een — paard; een paard — maken; zo — als een schaap; (spr.) er gaan veel makke schappen in een hok, wanneer men wil inschikken, is er voor velen plaats; 2. (van personen) meegaand: ik zal hem wel — maken, wel klein krijgen; hij is nu zo — als een lammetj...
Rode Scheen: Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950
Mak - zie M. H. Romyn.
Friesch woordenboek
adj., nuet, njût, mak; erg —, (van paard), koumak, laemmak; — in het verkeer (van paard), trammak.
Nederlands woordenboek (7e druk)
I. v. (-ken), (spinn.) bindsel lakengaren van 64 à 68 m : strengen van 24 makken. II. v. (-ken), (Zuidn.) herdersschop. III. bn. bw. (-ker, -st), 1. tam, niet wild ; gedwee, handelbaar: een mak paard; een paard mak maken ; — (spr.) er gaan veel makke schapen in een hok, wanneer men wil inschikken, is er voor velen plaats; — (f...
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
1. Mak v. (-ken), (spinn.) bindsel lakengaren van 64 à 66 M. strengen van 24 makken. 2. Mak bn. bw. (-ker, -st), tam, niet wild; gedwee, handelbaar: een mak paard; een paard mak maken; — (spr.) er gaan veel makke schapen in een hok, wanneer men wil inschikken, is er voor velen plaats; — (Z. A.) een makke Kaffer, die reeds eenig...
Gerelateerde zoekopdrachten