mak
(1913) (stud.) goedaardig. • Makke prof: goedaardig professor. Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
Marc De Coster (2020-2024)
(1913) (stud.) goedaardig. • Makke prof: goedaardig professor. Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
Wiktionary (2019)
mak - Bijvoeglijk naamwoord 1. gedwee, tam, niet wild ♢ Het makke dier kon door iedereen met de hand meegevoerd worden. Verwante begrippen gedwee, tam, volgzaam
Muiswerk Educatief (2017)
mak - bijvoeglijk naamwoord 1. gewend aan mensen ♢het konijn van Arend is mak 1. zo mak als een schaap/lammetje [erg mak] 2. er gaan veel makke (tamme) schapen in een hok...
Leendert Brouwer (2017)
Familienaam die teruggaat op een roepnaam: een patroniem. Mak(ke) is een roepnaam die ontstaan is uit een Germaanse naam met het bestanddeel Mark-, zoals Markward of Markolf. Eventueel kan sprake zijn van een metroniem als de vrouwennaam Mak uit Machteld de oorsprong is.
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., nuet, njût, mak; erg —, (van paard), koumak, laemmak; — in het verkeer (van paard), trammak.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: