major (oudste)
[Lat.], I. bn., (achter namen) de grotere, oudste; wel scherts, om een uitzondering aan te duiden: een deuk major in iemands reputatie; II. zn., m., 1. de oudste van twee broeders; 2. de hoofdterm in een sluitrede.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Lat.], I. bn., (achter namen) de grotere, oudste; wel scherts, om een uitzondering aan te duiden: een deuk major in iemands reputatie; II. zn., m., 1. de oudste van twee broeders; 2. de hoofdterm in een sluitrede.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: