Loet
Zie Lude
Peter Bakema (2003)
(de, -en) kuur, nuk, gril, luim - zijn loeten hebben, kuren hebben. Ons madam heeft haar loeten. - LN, 18-02-2001.
Walter De Clerck (1981)
Kuur, nuk, gril, luim; vooral in ’t mv. in verb. als zijn loeten hebben e.d. - Zie ook de dialectwdb.. Verder maakt Kerze zich geen zorgen. Zij weet genoeg wat men aan de jonkvrouw heeft, en die keert wel terug, wanneer haar loeten zijn uitgevoerd, TEIRLINCK 1952, 2, 257. De meester had wel meer van die loeten. De ene dag scheen hij...
Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)
Laag, slecht land, bijv. O. van Oudega (Smallingerland). Zie: Fr. Plaknammen 1, 60-61; Schönfeld, Veldnamen, 46.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-en), 1. benaming voor verschillende werktuigen, bestaande uit een steel met een breed ijzeren voorstuk, waarmede men schept of krabt; ovenkrabber ; werktuig om slik en vuil van de weg te verwijderen; 2. (Zuidn.) luim, nuk.
M. J. Koenen's (1937)
I. v. loeten (gereedschap om mee te krabben, te scheppen): de loet van bakkers, ovenkrabber, om kolen uit de oven te halen; de loet van zoutzieders, houten krabber om het zout uit de pan naar de kanten te halen. II. v. loeten (Z.-N. nuk, gril).
Jozef Verschueren (1930)
v. (-en) [~ lat] gereedschap om mee te krabben nl. 1. ovenkrabber. 2. Scheepst. bezem waarmede het schip onder water wordt geschrobd.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: