linkmiegel, linkmiggel, linkmichel
(1894) (Barg.) akelig of gevaarlijk persoon (die anderen afloert), schelm; sluw iemand; listige bedrieger; ruziemaker; vechtersbaas. Tegenwoordig vooral in de zin van profiteur. Oorspronkelijk wellicht Amsterdams. Door Jan Berns & Jolanda van den Braak (Amsterdams. Taal in stad en land. 2002) wordt 'linkmiggel' omschreven als een 'slag-om-de-ar...