kullen
1) (18e eeuw) (inf.) bedriegen, foppen, voor de gek houden. Afgeleid van kul* (Mnl. cul, culle, teelbal en vandaar: fopperij; onzin, nonsens). • kullen = foppen, misleiden, bedotten, als het slechts kleinigheden betreft; ook Dr.; ”t het mie kuld = ”t is mij mislukt; pas op, dat kult h m = denk er eens om, dat zal hem niet gelukken,...