Wat is de betekenis van kriel?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

kriel

Het begrip kriel heeft 3 verschillende betekenissen: 1) dwerghoen; krielkip. kip die behoort tot een oorspronkelijk klein ras of die verkleind is gefokt uit een grotere variëteit; dwerghoen; krielkip. 2) kleine aardappel(s). kleine consumptieaardappel met een diameter van meestal twee tot drie centimeter, die tot een klein aarda...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kriel

kriel - Zelfstandignaamwoord 1. (m) (scheldwoord) kleintje, klein persoon 2. (f) krielkip 3. (n) kleine aardappel, krielaardappel kriel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krielen ♢ Ik kriel 2. gebiedende wijs van krielen ...

2024-04-29
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Kriel

Kleine aardappelen, niet geschikt voor consumptie of pootgoed. ze worden gebruikt als veevoeder.

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kriel

s.n., kriel (it).

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kriel

bn. bw. (-er, -st), 1. (veroud.) dartel, wulps ; 2. (gew.) levenslustig, flink, kras: je moeder is nol een kriel vrouwtje; 3. (gew.) kregel.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kriel

1. m. en v. -en; kort en dik mens; 2. o. -en; uitschot, klein goed; kleine hoendersoort; (Z.-N.) mussenhagel, ook: viskuit; zie aardappel-, krielhaan; 3. bn.,bw.; ong.: prikkelbaar; dartel, uitgelaten; gunstig: flink, levendig; zie ook kreel.

2024-04-29
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Kriel

Kleine aardappeltjes, welke bij het sorteeren verwijderd worden en dan voor veevoer gebruikt worden. Sommige rassen leveren veel kriel, andere weinig. Ook standruimte is van invloed op het percentage k., dat verkregen wordt.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kriel

I. (kri:l) (-en; -tje) [< krielen] wat klein is in zijn soort nl. 1. o. klein goed, uitschot: die aardappelen zijn maar -. 2. o. zoom die met de duim heel smal gerold wordt. 3. o. hoop krielende diertjes. 4. o. kleine soort van hoen : javakriel. 5. o. hoop kleine kinderen, klein grut. 6. m. en v. klein, ineengedrongen mens : een van een vent...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Kriel

Kriel is de benaming voor de kleine knollen uit een partij aardappels. Wordt de partij met een zeef gesorteerd, dan wordt het kriel gevormd door die knollen, welke vallen door een rooster, waarvan de mazen de doorsnede hebben van een gulden (de z.g. guldensrooster).