krabber
1) (19e eeuw) (inf.) sportman (vooral dan: wielrenner) met weinig talent; beginneling. Aanvankelijk een Zuidnederlands woord voor een onhandig persoon, een knoeier (in deze betekenis o.a. in het werk van Ernest Claes). Zie ook krabbelaar. • 'De krabber!' 'De domkop!' 'De ezel!' 'De franskiljon!' (Domien Sleeckx: Op 't Eksterlaar. 1863) &b...