Wat is de betekenis van krabbelaar?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

krabbelaar

(1928) (inf.) iemand die iets op een onbeholpen, stuntelige wijze doet; een knoeier; een gebrekkig schaatser, een onbedreven wielrenner of slecht schrijver. • Denk u maar in b.v., wat er van Grimm's en Andersen's persoonlijke, terecht befaamde vertelkunst overblijft, wanneer een krabbelaar hun sprookjes op zijn wijs gaat navertellen, en hoe De...

2024-04-28
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Krabbelaar

Krabbelaar - onervaren renner, beginneling. Oorspr. in de schaatssport. Meer gebruikelijk is krabber.

2024-04-28
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

krabbelaar

Iemand die iets op een onbeholpen, stuntelige wijze doet; een knoeier; een gebrekkig schaatser, een slecht schrijver of een onbedreven wielrenner. Syn.: drollencoureur; krabber; kruk; pannenkoek; patattencoureur Frans: traine-lattes, -pattes, -roulettes. Misschien was Anneese eigenlijk wel het zeer sympathieke type van de kleine krabbelaar, maar vo...

2024-04-28
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

krabbelaar

→ krabber

2024-04-28
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

krabbelaar

iemand die iets op een onbeholpen, stuntelige wijze doet; een knoeier; een gebrekkig schaatser, een onbedreven wielrenner of slecht schrijver. Denk u maar in b.v., wat er van Grimm’s en Andersen’s persoonlijke, terecht befaamde vertelkunst overblijft, wanneer een krabbelaar hun sprookjes op zijn wijs gaat na vertellen, en hoe Defoe&rsqu...

2024-04-28
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Krabbelaar

De krabbelaar, welke scharnierend en verplaatsbaar bevestigd aan de krabbelarm, neemt bij de opgaande beweging van het zaagraam, één of meer tandjes van het krabbelrad mee. Daardoor draait de krabbelas. Krabbelarm, krabbelstok en pal, grijpend in de tanden van het krabbelrad; vooral in zaagmolens, ook in oliemolens.

2024-04-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

krabbelaar

krabbelpoot, iem. wat krap of sleg skrywe.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Krabbelaar

m. (-s), 1. krabber; 2. werktuig om modder of zand los te -woelen op de bodem van een vaarwater, teneinde dit te kunnen uitbaggeren; 3. iem. die iets onbeholpen doet: slecht schrijver; plaatsnijder die zijn ambacht niet goed kent; — iem. die gebrekkig schaatsen rijdt: de krabbelaars wagen zich nog niet midden op de baan.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

krabbelaar

m. (-s), 1. krabber; 2. werktuig om modder of zand los te woelen op de bodem van een vaarwater; 3. iemand die iets onbeholpen doet; slecht schrijver; iemand die gebrekkig schaatsenrijdt: de krabbelaars wagen zich nog niet midden op de baan.