Wat is de betekenis van koffieboon?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

koffieboon

1) (19e eeuw) (inf.) (vaak verkleinvorm) vrouwelijk geslachtsorgaan. Het WNT citeert ‘Het Inlandsche Koffijboontje. Ondersch. Drink-Conditiën’. • Koffieboon: vrouwelijk geslachtsdeel. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • Voorwerpen die de vrouwelijke sexe aanduiden zijn onder andere: een geopende mossel, een koffie...

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

koffieboon

koffieboon - zelfstandig naamwoord uitspraak: kof-fie-boon 1. vrucht van de koffieboom ♢ voor onze koffie worden de koffiebonen vers gemalen Zelfstandig naamwoord: kof-fie-boon de koffieboon ...

2024-04-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

koffieboon

(racistisch) kleurling. Voetbaltrainer Fritz Korbach gebruikte het woord in een interview in 1990. Vgl. blauwe; roetmop. Fransen gebruiken o.a. de term bamboula.Als een opmerking hem niet aanstaat, zegt hij dat meteen. Meestal is het grappig bedoeld, niet serieus. Dan zegt een student tegen hem: ‘Hé koffieboon.’ ‘Dat kwetst...

2024-04-29
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

koffieboon

zie gloeiend, God.

2024-04-29
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

koffieboon

koffieboon - vagina. Naar de vorm, zoals ook perzik, pruim (ENDT). Het Inlandsche Koffijboontje, 336 Onderscheidene Drink-Conditiën 14 (± 1830].

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Koffieboon

s., kofjebean.

2024-04-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Koffieboon

v. (...bonen), 1. vruchtpit van de koffieboom: gebrande, groene (ongebrande) koffiebonen; koffiebonen malen; 2. (wilde) koffiebonen, gew. benaming voor de lupine, de zwanebloem (Butomus umbellatus), de kruisbladwolfsmelk, e.a.; 3. koffieboontje, {scherts.) vrouwelijk schaamdeel.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

koffieboon

v. -bonen (een der twee pitten uit de rode bes van de koffieboom).