knuppel
1) (1967) (inf. of sch.) mannelijk geslachtsdeel. Vgl. knots*. • Opa perst een laatste druppel uit zijn eeuwenoude knuppel. (F. Boer, H. Knegtmans, Guus Luijters: Pudding en Gisteren. 1967) • In het leger moet je fris zijn. Geen haren in je nek. Geen handen in je zak. De knuppel slap in je broek. (Kees Simhoffer: Een been onder het zand....