Knijp
I. v., 1. knijping, engte; in de knijp zijn, zitten, in de knel, (fig.) in verlegenheid; 2. (gew.) kunstmatige vernauwing van een waterloop ; 3. (gew.) knip ; — beugel; II. als praedicaatsw. : knijp raken, zitten, beklemd ; (Ind.) gevangen. III. (<Hd.), v. (-en), kroeg: in de knijp zitten.