Knapper
m. (-s), 1. wat knapt; — harde koek ; (gew.) in ’t mv. als ben. voor (de blazen van) het blaaswier; voor het leeuwenbek je, de stekelbrem en de sneemvbes ; 2. rolletje geldstukken, b.v. van 50 centen, of van 40 kwartjes of 50 dubbeltjes ; 3. (gew.) leugen.