kleedsel
Kleding, kleren (in coll. zin); gij hebt niet genoeg kleedsel voor de winter; - gewest. ook: jurk (van vrouwen). Peer had een half dozijn jongens en nooit bleef er wat geld in zijn zakken. Naar school gingen die jongens nooit. Ze hadden er ook geen fatsoenlijk kleedsel voor, OP DE BEECK 1947, 76. Ons Mona is een dwaas meisje. Die denkt dat...