Wat is de betekenis van Kleedsel?

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

kleedsel

Kleding, kleren (in coll. zin); gij hebt niet genoeg kleedsel voor de winter; - gewest. ook: jurk (van vrouwen). Peer had een half dozijn jongens en nooit bleef er wat geld in zijn zakken. Naar school gingen die jongens nooit. Ze hadden er ook geen fatsoenlijk kleedsel voor, OP DE BEECK 1947, 76. Ons Mona is een dwaas meisje. Die denkt dat...

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kleedsel

o. (-s), (Zuidn.) 1. kleding, kledij; 2. kleed, inz. van vrouwen, japon.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kleedsel

o. -s (Z.-N. kleding, kleed).

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kleedsel

o. kleding.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kleedsel

KLEEDSEL, o. (-s), (Zuidn.) kleed vooral van vrouwen.