Klauwstuk of vleugelstuk
hoekvulling; gedurende de 16de en 17de eeuw vaak in de vorm van een griffioens- of leeuweklauw, gewoonlijk paarsgewijze ter weerskanten van het topveld of op de trappen van een gevel ter weerszijden van een epitaaf, van het rugstuk van een preekstoel of aan meubelen.