Wat is de betekenis van jump?

2024-04-29
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

jump

(zelfstandig naamwoord) [alg.] sprong - Ongelooflijk hoe behendig zij op haar bergfiets een sprong en een landing maakt. [bridge] sprongbod - Een sprongbod is een bod dat hoger is dan noodzakelijk om de desbetreffende speelsoort te bieden.

2024-04-29
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Jump

Jump - (Eng.) ultieme krachtexplosie; korte demarrage. In één prachtige jump was hij bij de Fransman gekomen... - Ron Couwenhoven, Wielerklassiekers (1990) ​

2024-04-29
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

jump

jump: de laatste ruk die de coureur met zijn lendenen geeft tijdens een heftige sprint, zodat de fiets letterlijk vooruitgeworpen wordt en de coureur met zijn keskedie achter het zadel hangt; jumpen.

2024-04-29
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

jump

Engels voor ultieme krachtsexplosie, korte demarrage. Met een nijdige jump flitste hij (Roger De Vlaeminck, nvdr) zich bij zijn Brooklyn-partner en samen begonnen ze de felle strijd van twee tegen de rest. (Jan Cornand & André Blancke: Hoe Merckx de Tour verloor. 1975) Hij (Jan Raas, nvdr) spande de spieren in zijn turbo-dijen en haalde ui...

2024-04-29
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

jump

(de; -s) - demarrage, meestal naar iem. of iets toe, bv. om een gat te dichten of als krachtsexplosie vlak voor de finish om los te komen van de kopgroep of als versnelling binnen de al aangetrokken sprint om als het ware met fiets en al vóór de medesprinters naar, over de finish te springen: hij plaatste een geweldige jump. Herkomst: van Eng. jump...

2024-04-29
Atletiek- en turnwoordenboek

Jan Luitzen (2008)

jump

(de; -s) DG - sprong, basistechniek bij cheerleading en ropeskipping

2024-04-29
Woordenboek automatisering

Henk Biemond (1985)

Jump

Sprong Bij het uitvoeren van een programma is dit het afwijken van de normale volgorde, waarin de instructies worden uitgevoerd.

2024-04-29
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

jump

I. springen, opspringen (ook van verbazing of schrik); plotseling omhooggaan [v. prijzen]; overeenstemmen (met with); jump about, rondspringen; fig van de hak op de tak springen; jump at an offer (a proposal), met beide handen aangrijpen, gretig toehappen; jump down one’s throat, uitvaren tegen, aanvliegen: jump (up)on, te lijf gaan; uitvaren...