japon
japon - Zelfstandignaamwoord 1. (kleding) lang kledingstuk voor vrouwen Synoniemen jurk
Wiktionary (2019)
japon - Zelfstandignaamwoord 1. (kleding) lang kledingstuk voor vrouwen Synoniemen jurk
Muiswerk Educatief (2017)
japon - zelfstandig naamwoord uitspraak: ja-pon 1. kledingstuk voor vrouwen, bestaande uit bovenstuk met vaste rok ♢ de dame droeg een zwarte japon Zelfstandig naamwoord: ja-pon de japon ...
Direct toegang tot alle 15 resultaten over japon?
Pieter Johannes Veth (2003)
japon [jurk]. Van dit woord zegt Weiland: ‘de benaming is ontleend van Japan, een Rijk beoosten China, derhalve een kleed in navolging van de Japanners. Vanhier ook japonsch: een japonsche rok, een japonsche, japansche deken.’ Zeker is het dat onze schrijvers ook wel Japon en Japonsch of Japoensch sc...
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
(uit Fr. jupon, verklw. van jupe = jak, buis, van Arab. ugubba = onderkleed van katoen) 1 vroeger, gemakkelijk gewaad voor in huis voor mannen en vrouwen (kamerjapon); 2 bovenkleed voor vrouwen, jurk.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-s, -nen), 1. (eert.) gemakkelijk huisgewaad voor mannen, kamerjapon, sjamberloek ; 2. bovenkleding voor vrouwen, bestaande uit lijf en rok van dezelfde stof, uit één stuk: een eenvoudige, een geklede, een zijden japon.
M. J. Koenen's (1937)
v. japonnen, japonnetje (Fr. jupon: vero. benaming van een lang los gewaad, kleed voor mannen en vrouwen; thans: bovenkleding der vrouw, bestaande uit lijf en rok van dezelfde stof); zie huisjapon, nachtjapon.
Jozef Verschueren (1930)
(ja'pon) m. (-nen; -netje) [Fr. < Ar. dioebba d. i.] bovenkleed nl. 1. soort van tabbaard voormannen: kamerjapon. 2. bovenkleding der vrouw bestaande uit lijf en rok van dezelfde stof: het meisje in haar lichtblauw -netje.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s, -nen), 1. (vroeger) gemakkelijk huisgewaad voor de man, kamerjapon, sjamberloek; 2. bovenkleding voor vrouwen, die bestaat uit lijf en rok van dezelfde stof, uit één stuk: een eenvoudige, een geklede, een zijden -.
J.H. van Dale (1898)
JAPON, v. (-s, -nen), vrouwenkleed; huisjapon, japon die de vrouw ’s morgens of 3s avonds in huis draagt. JAPONNETJE, o. (-s).
Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)
I.M. Calisch (1864)
Japon, m. (-nen), vrouwenkleed; huis-, wijde huisjas (der mannen). *-SCH, bn. een -erok, eene -e deken. *-NETJE, (B. -N), o. (-s).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel lid van Ensie en geniet van alle voordelen: