Wat is de betekenis van jangat?

2024-04-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

jangat

sukkel; onhandig en lomp, ook wel vergeetachtig manspersoon; keukenheld. Al opgetekend in de vroege zeventiende eeuw, o.a. bij Bredero en Constantijn Huygens. Wellicht ontstaan onder invloed van erg platte, tegenover vrouwen gebruikte invectieven als hondsvot hondsklink, hondskonte, aanduidingen voor de geslachtsopening van de teef. Vgl. eveneens F...

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Jangat

m. (-s), onnozele, onhandige sukkel.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

jangat

m. -s (sukkel, dom, onnozel, onhandig persoon); ook, Jan Gat.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

jangat

(jan'gat) m. (-ten, -s) domme, onnozele sukkel.

2024-04-26
Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Jangat

D.w.z. een dom, onhandig manspersoon, een sukkel; in het Friesch een Janhen, een bemoeial. Dit scheldwoord zal wel naar analogie van hondsvot, hondsklinck, hondskonte en dergelijke gevormd zijn, die oorspronkelijk van vrouwen gezegd, later ook gebruikt werden voor verwijfde mannen; vgl. fri. janefot, jangat, sukkel; fr. Jean-fesse;...

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Jangat

JANGAT, m. (-s), eene onnoozele, onhandige sul.

Gerelateerde zoekopdrachten