Wat is de betekenis van Jaargetijden?

jaargetijden - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord jaargetijde Zie ook jaartijden

Zie Seizoenen.

jaargetijden - Vier onderdelen van het jaar met bijbehorend klimaat, namelijk de lente, zomer, winter en herfst.

Op het Noordelijk halfrond: lente: 21 Maart-21 Juni; zomer: 21 Juni-23 Sept.; herfst: 23 Sept.-22 Dec.; winter: 22 Dec.-2i Maart. Op het Zuidelijk halfrond vallen de diverse jaargetijden een half jaar eerder of later dan op het Noordelijk halfrond.

de 4 perioden, waarin het jaar wordt verdeeld, bepaald d/d stand v/d zon i/d → dierenriem: lente, zomer, herfst, winter.

Een invloed van de J. op sterfte en ziekten is niet te miskennen. In het algemeen is de sterfte het grootst in het 1e, het laagst in het 3e kwartaal van het jaar. De sterfte van grijsaards is het grootst in het koude jaargetijde, van zuigelingen en kleine kinderen in het warme. De sterfte aan longontsteking is het grootst in het voorjaar, daarna in...

Jaargetijden - (seizoenen). De weg, dien de zon jaarlijks aan den hemel aflegt, heeft een natuurlijke verdeeling in vier deelen, waarmede vier jaargetijden overeenkomen. Van 21 Maart tot 21 Juni doorloopt de zon de drie Noordelijke rijzende teekens (Ram, Stier, Tweelingen) van den Dierenriem, van 21 Juni tot 23 September de drie Noordelijke dalende...

de vier deelen waarin men het jaar gewoon is te verdeelen (lente, zomer, herfst en winter), en die gekenmerkt worden door verschillende standen der zon. Wanneer equator en ecliptica samenvielen, d. w. z. stond de omwentelingsas der aarde loodrecht op de baan die de aarde om de zon beschrijft, dan zou de zon gedurende het geheele jaar eiken dag denz...