immer
immer - bijwoord uitspraak: im-mer 1. elke keer weer ♢ het is immer hetzelfde Bijwoord: im-mer Synoniemen aanhoudend, altijd, gedurig, herhaaldelijk, telkens Tegenstellingen nimmer, nooit
Muiswerk Educatief (2017)
immer - bijwoord uitspraak: im-mer 1. elke keer weer ♢ het is immer hetzelfde Bijwoord: im-mer Synoniemen aanhoudend, altijd, gedurig, herhaaldelijk, telkens Tegenstellingen nimmer, nooit
Direct toegang tot alle 13 resultaten over immer?
Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)
(zn) emmer EK, HP.
Fa. A.J. Osinga (1952)
adv., jimmer, jimmeroan, -wei; en altijd, ivich en altyd, ivich en erflik.
Dr. H. W. J. Kroes (1951)
immer, altijd, steeds, al; auf immer, für immer, voor altijd; was immer, wat ook, wat niet al.
Van Dale Uitgevers (1950)
bw., 1. altijd, steeds, aanhoudend; door alle tijden heen: hij zal zijn beginselen immer getrouw blijven ; immer hetzelfde ; voor immer; 2. te eniger tijd, ooit: zal ik wel immer met een ander zo gelukkig kunnen zijn? ; ooit of {te) immer.
M. J. Koenen's (1937)
bw. (steeds; ooit): voor immer verlaten.
Jozef Verschueren (1930)
(immər) bw. [ie, ooit + meer] 1. altijd, voor de toekomst: voor verlaten. Syn. →: altijd. 2. steeds, aanhoudend.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bw., (alleen in schrijftaal) 1. altijd, steeds, aanhoudend; door alle tijden heen: hij zal zijn beginselen — getrouw blijven; 2. te eniger tijd, ooit.
J.Pluim (1911)
uit ie-meer: ’t eerste lid bet. onverschillig wanneer (zie Iets) en meer bedoelt een vergr. trap van een tijdstip, dat verder dan nu is, dus een tijd in de toekomst, ’t Woord wil dus eig. zeggen: onverschillig wanneer in de toekomst, m.a.w. de geheele toekomst, altijd maar door: immer dreigend gevaar.” — Daar immer ook in e...
J.H. van Dale (1898)
IMMER, bw. ooit, altijd; steeds, aanhoudend; van dag tot dag; door alle tijden heen : hij zal zijne beginselen immer getrouw blijven; immer hetzelfde; voor immer.
J.V. Hendriks (1898)
zie Altijd.
Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)
zes verschillende personen in het O. T.: I Chron. 9: 12; 24: 14; Ezra 2: 37, 59; 10: 20: Neh. 3: 29; 7: 40, 61; 11: 13; Jerem. 20: 1.
I.M. Calisch (1864)
Immer, *-MEER, bijw. ooit, altoos, altijd; telkens, steeds, aanhoudend; van dag tot dag; door alle tijden heen. *-s, bijw. en vw. in waarheid, zeker, zekerlijk, trouwens.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.