Iactātio
ōnis, f. 1. actief, het heen en weer werpen, - bewegen, het schudden, schokken; in ’t bijz., gesticulatie. | overdr., het ophemelen (van iets), het pralen (met iets), virtutis, Curt., cultus, Tac. 2. passief en mediaal = het heen en weer geworpen worden, het zich heen en weer werpen, hevige schommeling. | overdr., opwekking, ...