Wat is de betekenis van huisdokter?

2024-04-28
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

huisdokter

huisarts. arts die na zijn diplomering als basisarts de opleiding in de huisartsengeneeskunde volgde en vanuit zijn brede, generalistische scholing algemene, niet-specialistische medische zorg verleent voor een relatief vast patiëntenbestand uit de plaatselijke bevolking; huisarts. Voorbeelden: 'Als de pijn verergert moet u...

2024-04-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

huisdokter

dokter v/d huisgesin.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Huisdokter

m. (-s), geneesheer die bij voorkomende ongesteldheden in liet gezin wordt geraadpleegd (niet-specialist).

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

huisdokter

m. -s; arts, die over het gezin practizeert; iems. gewone dokter.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

huisdokter

('huiz) m. (-s) huisarts.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)